Auteur
Als je schrijft en je wilt graag deftig doen, dan kun je jezelf auteur noemen.
Auteur is gewoon een ander woord voor schrijver of schrijfster.
Noem jezelf als je een meisje bent nooit autrice, want dat woord bestaat niet.
Waarom eigenlijk niet? Er bestaan toch ook actrices en directrices?
Misschien moet je het gewoon doen.
Auteurs en autrices gebruiken wel vaker woorden waarvan iedereen denkt dat ze niet bestaan en dan gaan die woorden vanzelf een eigen leven leiden.
En iets wat een eigen leven leidt, bestaat.
Uitgever
Een uitgever is iemand die schrijvers helpt om van hun verhalen boeken te maken.
Een verhaal dat klaar is, is namelijk nog geen boek.
Er zijn nog geen tekeningen en er is nog geen omslag.
Daar moet een illustrator voor gezocht worden (zie illustrator).
Dan gaat de vormgever bedenken welke vorm het boek krijgt: langer dan breed, breder dan lang of even lang als breed, en hoe de tekst en de tekeningen netjes over het juiste aantal bladzijden verdeeld kunnen worden (zie vormgever).
Als dat klaar is moet er papier gekozen worden en kan het boek worden gedrukt.
De gedrukte boeken moeten in dozen worden gedaan en naar boekwinkels gestuurd.
De boeken die over zijn (want niet alle boeken worden meteen verkocht) moeten ergens bewaard worden.
Dat gebeurt in het Centraal Boekhuis in Culemborg.
Als een boek in de winkel is uitverkocht, kan de boekwinkel het voor je bestellen bij het Centraal Boekhuis.
Tot het daar ook op is natuurlijk.
Er komt dus heel wat kijken bij het maken van een boek.
Het is niet alleen veel werk, maar het kost ook heel veel geld.
De tekenaar, de vormgever en de drukker moeten betaald worden.
Het papier kost geld, net als het laten bewaren van het boek in het Centraal Boekhuis en het versturen van het boek naar de winkel.
Over al die dingen hoef je je als schrijver gelukkig niet druk te maken.
Dat doet de uitgever voor je.
Nu begrijp je meteen waarom uitgevers niet zomaar van elk verhaal dat iemand naar ze toestuurt een boek willen maken.
Ze zijn heel kritisch en geven alleen boeken uit die ze goed vinden en waarvan ze denken dat veel mensen ze zullen kopen.
Want ze willen al die tijd en al dat geld dat ze in zo’n boek gestopt hebben, natuurlijk wel terugverdienen.
En nu begrijp je ook waarom het voor een schrijver belangrijk is om een uitgever te vinden.
Je hebt grote uitgevers en kleine uitgevers.
Dat heeft niets met hun lengte te maken, maar met de hoeveelheid boeken die ze uitgeven.
Grote uitgevers geven veel boeken uit, vaak ook verschillende soorten boeken.
Kookboeken, boeken over schaken, boeken met gedichten, detectives (dat zijn boeken over misdaden die wel of niet opgelost worden).
Kleine uitgevers geven weinig boeken uit, meestal van eenzelfde soort.
Bijvoorbeeld alleen boeken over God of alleen kinderboeken.
Vormgever
De vormgever doet precies wat zijn of haar naam zegt: hij geeft het boek zijn uiteindelijke vorm.
Hij kiest mooie letters voor op de voorkant van het boek en duidelijke letters die lekker lezen voor aan de binnenkant.
Hij zet de tekeningen op de goede plaats in het verhaal.
Hij rekt de tekening voor op de voorkant een beetje uit (als het een groot boek wordt) of krimpt hem een beetje in (bij een klein boek).
Boeken waar geen vormgever aan te pas is gekomen lijken op etalagepoppen zonder kleren aan of op kerstbomen zonder lichtjes en ballen.
Illustrator
Schrijvers van kinderboeken tekenen de plaatjes in en op hun boeken meestal niet zelf.
Dat vragen ze een illustrator voor, iemand die goed kan tekenen of schilderen.
De uitgever helpt de schrijver met het vinden van een illustrator die bij zijn of haar verhalen past.
Maar soms is dat niet nodig.
Neem Barbara nou, die mijn hele familie voor mij getekend heeft.
Wij hebben elkaar op het schoolplein gevonden.
Onze kinderen zaten op dezelfde school en we waren allebei overblijfmoeder.
Op sommige scholen zijn dat moeders die helpen bij het overblijven tussen de middag, maar bij ons op school hadden ze daar twee juffen voor.
Overblijfmoeders waren de moeders die na schooltijd overbleven op het plein, omdat hun kinderen na moesten blijven.
Onze kinderen moesten vaak nablijven.
Niet omdat ze straf hadden, natuurlijk niet, het waren de liefste kinderen van de hele school.
Gewoon omdat ze hun werk niet af hadden.
Ze waren namelijk ook de langzaamste kinderen van de hele school.
Barbara en ik waren niet van die moeders die als ze samen op het plein stonden, meteen een praatje gingen maken met elkaar (die moeders noemden wij klepmoeders).
We stonden allebei gewoon te wachten, netjes naast elkaar, zonder iets te zeggen.
Als het lang duurde, ging ik gedichtjes verzinnen.
Gedichtjes die nog niet bestonden, over dieren die ook nog niet bestonden.
In Groenland leeft de Rimpelkreeft.
Hij heeft de winter overleefd
en schijnt dit keer verliefd te zijn
op het Bevroren IJskonijn.
Hij eet uit wanhoop vlees noch vis,
vandaar dat hij zo mager is.
Pantoffelbokken dragen jassen
die bijna altijd net niet passen.
Het jonge bokje groeit al snel
twee maten vlugger dan zijn vel.
Heel anders dan de Rimpelkreeft,
die altijd plooien over heeft.
Op een middag stonden we samen zo lang over te blijven, dat ik deze twee gedichtjes helemaal af had en nog waren onze kinderen niet klaar met hun werk.
Ik zei de versjes zachtjes voor mezelf op om ze niet te vergeten.
Veel mensen denken dat schrijvers altijd pen en papier bij zich hebben om overal iets op te kunnen schrijven, maar dat is niet zo.
Ik in elk geval niet.
Ik fluisterde mijn verse versjes voor me uit en lette niet op Barbara (als schrijvers nadenken over een verhaal of een gedicht, letten ze nergens anders op).
Tot ik per ongeluk mijn fietssleuteltje op de grond liet vallen.
Toen ik het opraapte, zag ik ze opeens.
Niet onze kinderen, nee, de pantoffelbok en de rimpelkreeft, precies zoals ik me ze had voorgesteld en toch ook weer anders.
Nog veel leuker en gekker dan ik zelf had kunnen bedenken.
Ze stonden een klein eindje rechts van mijn voeten, op de tegels van het plein, in stoepkrijt.
Barbara zat er op haar knieën bij en tekende nog een paar laatste plooien in het vel van de rimpelkreeft.
‘Wauw!’ riep ik uit.
Ze hoorde het niet (als illustratoren bezig zijn, horen de niets of niemand meer).
‘Ze zijn geweldig,’ riep ik ietsje harder.
Barbara keek op.
‘Vind je?’ vroeg ze bescheiden en ze begon aan de bevroren oren van het ijskonijn, met wit.
‘Zullen we ze in een boek zetten?’ vroeg ik. ‘Ik mijn versjes en jij jou tekeningen?’
‘Dat is goed,’ zei Barbara.
Toen kwamen onze kinderen eraan en moesten we naar huis, want onze kinderen zijn wel langzaam, maar veel minder geduldig als wij.
Het boek is nog niet af.
We hebben het te druk gehad met ome Bert, tante Trees en de rest van mijn familie.
Maar het komt er, let maar op!
Wil je meer tekeningen van Barbara zien? Kijk dan op www.barbaradewolf.nl
Recensent
Een recensent is iemand die je boeken leest en er een stukje over schrijft voor in de krant.
Zo’n stukje noem je een recensie.
Als de recensent je boek mooi vond, krijgt het een goede recensie:
Prachtig verhaal, goed geschreven. Echt een aanrader
Vond de recensent er niks aan, dan krijgt het een slechte recensie:
Onzinnig verhaal, rare, korte zinnen. Vervelende moeder. Niet kopen!
Vond de recensent het wel aardig, dan klinkt de recensie ook zo:
Aardig verhaal, redelijk spannend geschreven. Sommige kinderen vinden het vast wel tamelijk leuk…
Een goede of slechte recensie heeft lang niet altijd iets te maken met of je boek goed of slecht is.
Smaken verschillen en ik houd nu eenmaal van onzinnige verhalen met korte zinnen.
En moeders zijn gewoon vervelend af en toe, daar is niks mis mee.
Soms lijkt het of een recensent beter weet wie je bent en waar je boeken over gaan dan jijzelf. Ik las bijvoorbeeld eens in de krant:
Toen Bette Westera De raadselridder schreef, was ze zelf verliefd (onzin!)
En: Bette Westera verzint maar wat (echt niet!)
En: De opa van Bette Westera lijkt vast en zeker op de opa van Joost uit Een opa om nooit te vergeten (helemaal niet!)
Trek je dus niet teveel aan van wat recensenten schrijven (behalve als je vindt dat ze gelijk hebben).
Stijl
Dit woord heeft niets te maken met bergen en ook niet met haar zonder krullen.
Dan schrijf je het zo: steil.
Stijl heeft te maken met hoe je schrijft.
In lange zinnen met veel komma’s, streepjes en oud klinkende woorden, zoals deze:
Naarmate de tijd vorderde, kreeg de ridder, ondanks het feit dat hij uit de middeleeuwen stamde – een periode waarin de meeste mensen nog geen klok bezaten en iedereen dus alle tijd had – een steeds onrustiger gevoel van binnen en besloot, na ampele overweging, het wachten op te geven.
Of in korte zinnen, met elke keer een punt, zoals deze:
De ridder wachtte.
‘Dat duur wel lang,’ zei hij ten slotte. ‘Zelfs voor een middeleeuwse ridder zonder klok.’
En hij ging naar huis.
Royalty’s
Zo noem je het geld dat de schrijver krijgt als een boek klaar is en verkocht wordt in de boekwinkel.
Hoe meer boeken er verkocht worden, hoe meer royalty’s je krijgt.
Maar royalty’s zijn geen munten, zoals euro’s.
Je kunt dus niet zeggen: ik krijg per verkocht boek één royalty vijftig, of vijfenzeventig royalty-cent.
Royalty’s zijn procenten van wat het boek kost in de winkel.
Van een kinderboek dat in de winkel € 12,95 kost, krijgt de schrijver in de meeste gevallen minder dan € 1,-
Ga nooit schrijven om rijk te worden.
Er zijn maar weinig schrijvers die dat lukt.
Ga schrijven omdat je het leuk vindt.
En als je het goed blijkt te kunnen, verdien je er misschien nog wel iets mee ook.
Plot
De plot is de belangrijkste gebeurtenis in een verhaal.
Er wordt in verteld hoe het verhaal afloopt.
Een verhaal zonder plot gaat door zonder dat iemand weet waarheen (zelfs de schrijver niet).
Wie een boek leest, wil graag dat de schrijver vertelt hoe het afloopt.
De meeste lezers vinden het niet fijn om dat zelf te moeten bedenken.
Dan waren ze zelf wel schrijver geworden.
Ken je dat verhaal van ome Bert die naar de dokter ging?
Hij ging niet, want de dokter was zelf ziek.
Toen ging haar naar de tandarts.
Maar de tandarts was op vakantie.
Toen ging hij naar de sigarenwinkel.
Maar het was woensdag en op woensdag was de sigarenwinkel altijd dicht.
Toen ging hij maar wachten tot het donderdag was.
Maar toen het donderdag was…
Dit is een verhaal zonder plot: Ome Bert gaat uiteindelijk nergens heen en het verhaal dus ook niet.
Nu hetzelfde verhaal mét plot:
Ken je dat verhaal van ome Bert die naar de dokter ging?
Hij zei tegen de dokter: ‘Mijn vrouw vindt mij te dik. Ze zegt dat ik af moet vallen. Wat vindt u?’
‘Honderdvijfendertig kilo is inderdaad wel erg veel,’ antwoordde de dokter. ‘Ik zal u een dieet voorschrijven. ’s Morgens twee beschuitjes met kaas en een appel, ’s middags twee bruine boterhammen met mager rookvlees en een banaan en ’s avonds twee aardappeltjes zonder jus, een beetje groente, een klein stukje vlees en een halfvol kommetje halfvolle yoghurt zonder suiker. Kom over een maand maar terug, dan zullen we zien hoeveel u bent afgevallen.
Een maand later kwam ome Bert weer bij de dokter. Hij ging op de weegschaal staan en woog honderdzevenendertigeneenhalve kilo!
‘Hoe kan dat nou?’ zei de dokter verbaasd. ‘Hebt u zich niet aan het dieet gehouden?’
‘Jazeker wel,’ zei ome Bert. ‘Ik wist alleen niet of ik het voor of na het eten moest innemen, dus heb ik het voor de zekerheid maar allebei gedaan.’
Inspiratie
Inspiratie is een prachtig woord.
Het betekent letterlijk: inademing.
Je kunt dus nooit geen inspiratie hebben.
In elk geval niet zolang je nog adem haalt.
En de beste ideeën hangen gewoon in de lucht, dus die adem je vanzelf mee in.
De kunst is niet om inspiratie te krijgen, maar om er iets mee te doen.
Om uit alle ideeën die de hele dag door inademt er eentje uit te kiezen en daar een verhaal van te maken.
Jouw eigen verhaal.
Natuurlijk gebeurt het wel eens dat het niet wil lukken.
Dat je geen goede plot weet voor een verhaal of de juiste rijmwoorden niet kunt vinden voor een gedicht.
Ik zeg dan nooit dat ik geen inspiratie heb.
Ik heb gewoon mijn dag niet.
De ideeën laten zich niet vangen en de woorden laten zich niet vinden.
Geen inspiratie hebben is meer een smoes voor mensen die wel zouden willen schrijven, maar geen zin hebben in het geploeter en gezwoeg en gestreep en gedenk dat schrijven nu eenmaal is.
In de Dikke van Dale staat achter het woord inspiratie: gevoel hoe men een klus, met name het maken van een kunstwerk, kan aanpakken.
Dat vind ik mooi gezegd, Dikke!
Fictie
Het woord fictie betekent: fantasie of verzinsel.
Boeken waarin verhalen staan die niet echt gebeurd zijn, noem je fictie.
Boeken over heksen bijvoorbeeld of over kabouters.
Maar ook boeken met verhalen over een klas kinderen en hun meester of over een voetbalelftal dat altijd verliest.
Ook al zouden die verhalen best echt gebeurd kúnnen zijn.
Pas als een boek over oude zeilschepen gaat (hoe die eruit zien en hoe ze gebouwd worden) of over koken (hoe je zelf erwtensoep of boterkoek moet maken) is het geen fictie meer.
Vroeger op school zei de meester al tegen me: jij hebt een levendige fantasie, jij kunt wel schrijver worden.
Dat heb ik gedaan en de boeken die ik schrijf worden fictie genoemd.
Fantasie.
Zelf verzonnen.
Niet echt dus.
Of misschien toch?
Wij hadden vroeger echt een Dafje en mijn opa later ook.
We waren met z’n vijven thuis en ik was het oudste kind.
Ik heb echt twee stoere neven (ze zijn nu in de vijftig en nog steeds ontzettend stoer, dus dat wil wat zeggen) en een tante die heel goed kan breien.
Het was in de winter van 1963 op 1964 echt heel koud met kerst en mijn tante Nel is echt al jaren dood.
Schrijvers verzinnen hun verhalen nooit helemaal zelf.
Er zitten altijd stukjes in die echt zijn.
Je weet als lezer alleen nooit zeker wat echt is en wat niet.
Maar dat maakt niet uit, als het verhaal maar klopt.
Als het maar grappig, spannend of ontroerend is.